Arkeneel 0000.0011

 

 Literatuur

 

- Haslinghuis, E.J. & H. Janse, Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie. Leiden (Primavera Pers), 20014e druk/1e druk: 1953 [643 blz. ISBN 90.74310.77.X]. Hierin "Arkeneel": blz. 38  ("arkelachtige uitbouw, dakvenster met een topgeveltje bekroond, dergelijke omtimmering van een hijsbalk" - dit is de voledige tekst)

- Kamps, P.J.M. & P.C. van Kerkum & J. de Zee (red.), Terminologie verdedigingswerken, inrichting, aanval en verdediging. Herziene en uitgebreide bewerking van: Mohr, A.H., Vestingbouwkundige termen, 1983. Utrecht (Menno van Coehoorn), 1999cop. [79 blz. ISBN 90.9013382.8]. Hierin "Arkeneel": blz. 10

  · Voor deze tekst in de site van Menno van Coehoorn klik hierna  EXTERNE LINK

- Mulzer, Erich, Nürnberger Erker und Chörlein. Ihr Wesen und ihre Entwicklung dargestellt an den noch vorhandenen Beispielen. Nürnberg (Spindler), 1965 [274 blz. ISBN -]. (Betreft dakkapellen, dakvensters, Vlaamse gevels, hangende erkers, arkenelen en kapel-erkers)

- Berg, Jaap de, "Harkeniel, aarkenail, akkenoal en andere dakkapellen", in de rubriek 'Taal'. In Trouw, 03-01-2014, blz. 2 ("Groningers bleken ak(k)eneel te kennen als aarkenail, akkenail, aargenail, aargnnail, arkenijl(tje), akkenoal(tje), akkena(a)l of akenalje ('uitstekend deel van een schuin dak, voorzien van vensters en met een zolderkamer eronder'). Ook in de kop van Drenthe moet akkenaal nog gangbaar zijn, met als synoniemen kajuit (in Friesland kajút) en in Zuid-Drenthe en elders koekoek". In Friesland verder: harkeniel(tjse), arkeniel(tjse) of hoekeniel(tjse). De dikke Van Dale geeft voor arkeneel en arkenijl als betekenis een gemetselde dakkapel, maar dat wordt door sommige lezers betwijfeld. De term is verwant aan erker en arkel, afgeleid van het Latijnse arcuaria: schietgat)